Deze week kwam het goede nieuws vooral uit Europa. Met het akkoord over de hoogte van minimumlonen in de hele EU komt in ieder land een fatsoenlijk bestaan dichterbij. En hoewel niet alle klimaatplannen door het parlement geloodst werden, komt er wel een definitief einde aan de benzine- en dieselauto.
Daarmee is de goed nieuwsshow nog niet ten einde, want met dank aan onze Eurodelegatie komt er nu een Europees vrouwenquotum voor de top van het bedrijfsleven. Vanaf de zomer van 2026 moeten de raden van commissarissen van beursgenoteerde bedrijven voor 40% uit vrouwen bestaan. Natuurlijk met de hoop, dat hierdoor het aantal vrouwelijke bestuurders in dit soort bedrijven ook zal toenemen. Voor wie de cijfers even niet paraat heeft: dat is nodig ook. Tot nu toe blijft het aantal vrouwen steken op een schandelijk lage 12,5%.
Quota zijn lang omstreden geweest. Het zou niet nodig zijn en neerkomen op voortrekken. Vrouwen zouden het op eigen kracht moeten kunnen doen, terwijl mannen best bereid zijn om vrouwen een kans te geven. Maar gelukkig trapt het Europese parlement niet meer in dit type drogredeneringen en komt het met een heldere norm van 40%. Voor Nederland betekent dat werk aan de winkel. Op dit moment vinden wij 30% namelijk al genoeg.
Daarbij is het jammer, dat de norm alleen geldt voor beursgenoteerde bedrijven. Dat is natuurlijk lang niet de enige tak van sport, waarin het aandeel vrouwen achter blijft. Ook in de lokale politiek zien we geen evenredig aandeel vrouwen in gemeenteraden of aan de collegetafels. En zolang het voorpaginanieuws is, dat Staphorst voor het eerst een vrouwelijke wethouder krijgt, zijn we er nog lang niet.
In 2018 was in bijna een derde van de colleges geen vrouw vertegenwoordigd. In harde cijfers: 103 gemeenten werden bestuurd door een mannenbroedersclub. Het is nu nog te vroeg om definitieve conclusies te kunnen trekken over de samenstelling van alle nieuwe colleges, maar de voortekenen zijn niet gunstig. Eind mei bleek uit een analyse van het AD dat van de 154 gemeenten die op dat moment al een nieuw college hadden, wederom een derde het moet doen zonder vrouwelijke inbreng.
Die percentuele verhouding komen we ook in een andere variant tegen. Van de 93 namen van PvdA-wethouders, waarvan nu bekend is dat zij de komende vier jaar onze partij gaan vertegenwoordigen, is slechts een derde vrouw. Niet iedereen is al klaar, dus dat percentage kan nog veranderen. Maar het is de vraag of het meer zal worden dan in 2018, toen we bleven steken op 32%. Een optimist zal zeggen, dat er dan sprake is van – lichte – winst. Een pessimist benadrukt de status quo. Welke benadering je ook kiest: op dit onderdeel kunnen we alleen maar jaloers zijn op onze zusters bij GroenLinks, die het met 45% in 2018 in elk geval aanzienlijk beter deden.
In 2018 bleef het totale aandeel vrouwelijke wethouders op een kwart steken. De verwachting is dat ook hier geen grote sprongen te zien zullen zijn en het aandeel in ieder geval nog ver beneden de Nederlands norm voor de raden van commissarissen van 30% zal blijven. Laat staan de nieuwe Europese norm van 40%.
We hebben nog een lange weg te gaan. Misschien kan het daarbij geen kwaad om te kijken hoe andere landen het doen. Onze zuiderburen bijvoorbeeld. In hun Grondwet is opgenomen dat mannen en vrouwen gelijke toegang moeten hebben tot verkozen mandaten en wordt menging opgelegd in de uitvoerende mandaten op alle niveaus. België kent een verplichting tot een evenwichtige verdeling van de macht tussen de geslachten en dus een gelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen op de kandidatenlijsten voor Europese en regionale verkiezingen. Natuurlijk kun je dit niet een op een vergelijken met elkaar. Maar over de hele linie zijn er wel meer vrouwelijke wethouders (schepenen) dan bij ons. In Vlaanderen 38,1% en in Brussel 41,1%.
Daar kunnen we alleen maar met afgunst naar kijken.
Bijschrift afbeelding: Europarlementariër Agnes Jongerius verdedigt met succes haar voorstel voor het verhogen van de minimumlonen in alle EU-lidstaten
Afbeelding: Julien Warnand | ANP