Nieuws uit de Tweede Kamer
De vele haken en ogen aan de coronawet

Het lijkt er niet op dat corona snel uit onze levens verdwijnt. Het virus is nog lang niet uitgewoed en een vaccin laat nog wel even op zich wachten. Ook bestuurlijk heeft dat nogal wat consequenties. Want waar bestuurlijk Nederland in maart door de pandemie overvallen werd en met noodverordeningen de problemen op de korte termijn kon aanpakken, is het na meer dan een half jaar kunst- en vliegwerk de vraag hoe democratisch gelegitimeerd deze manier van besturen is.

Daarom kwam het kabinet voor het zomerreces met het voorstel voor de ‘Tijdelijke wet maatregelen covid-19’, ook wel bekend als de coronawet, op de proppen. Direct was er veel kritiek en werd het wetsvoorstel nog voordat het naar de Kamer werd gestuurd aangepast. Senior beleidsmedewerker Ton Langenhuyzen gaat hieronder dieper in op de tekortkomingen, de vragen en de noodzaak van de coronawet.

Haastige spoed

Na de onverwachte en massale uitbraak moest het virus zo snel mogelijk beteugeld worden. In allerijl werden verschillende spoedmaatregelen afgekondigd. De juridische basis hiervan werd gevonden in de noodverordeningen, die immers bedoeld zijn voor het oplossen van acute korte termijnproblemen.

Helaas blijkt het bestrijden van het coronavirus iets van de lange termijn te zijn. Tot er een vaccin is, blijven maatregelen die de bewegingsvrijheid van burgers beperken of ingrijpen in hun persoonlijke levenssfeer nodig. Het gaat daarbij al gauw om maatregelen die onze grondrechten aantasten. In uitzonderlijke gevallen, zoals een pandemie, kan dat. Grondrechten zijn niet absoluut, maar om deze te beperken is wetgeving nodig. Noodverordeningen voldoen daarvoor niet.

Ook het nieuwe wetsvoorstel staat vol onduidelijkheden

Met de ‘Tijdelijke wet maatregelen covid-19’ dacht het kabinet deze wettelijke basis gevonden te hebben. Maar zoals gezegd, was het voorstel direct omstreden. De versie, die ter consultatie aan de Tweede Kamer werd voorgelegd, kreeg met name kritiek, omdat het minister de Jonge van VWS heel veel mogelijkheden tot verregaande maatregelen gaf, zonder dat er sprake was van democratische controle. De Tweede Kamer stond buitenspel.

In het wetsvoorstel dat uiteindelijk naar de Tweede Kamer is gestuurd, is gedeeltelijk wat met de kritiek van de Tweede Kamer en de Raad van State gedaan. Veel vragen blijven echter onbeantwoord. Van een overhaaste invoering, zoals het kabinet wilde, kan daarom volgens een meerderheid van het parlement geen sprake zijn. Daarvoor is de materie te belangrijk en het wetsvoorstel te onduidelijk.

De eerste stap in augustus was daarom het organiseren van een schriftelijke vragenronde. Namens de PvdA-fractie stelde Attje Kuiken een groot aantal kritische vragen. Weliswaar onderschrijft de PvdA de noodzaak van de coronawet, maar dat betekent niet dat er zomaar bij het kruisje getekend wordt.

Ministeriële regelingen

Een steen des aanstoots blijft dat concrete maatregelen, zoals het houden van afstand of verbod op groepsvorming, niet in de wet staan. Minister De Jonge wil deze maatregelen, na eventueel collegaministers te hebben gehoord, bij ministeriële regelingen vastleggen. De ministeriële regelingen worden dan vervolgens zonder voorafgaand overleg aan de Kamer voorgelegd. Het parlement krijgt een week om de regeling te bekijken, maar er echt iets aan veranderen kan de Kamer niet. Voor ministeriële regelingen geldt het amendementsrecht immers niet. De Kamer kan hooguit een motie indienen, waarin ze de regeling afwijst. Een motie, die de minister met het argument, dat er in deze tijd nu eenmaal verregaande maatregelen nodig zijn, gemakkelijk naast zich neer kan leggen.

Door alles via ministeriële regelingen door te drukken staat de Kamer buitenspel

Kuiken wijst er op, dat vele experts van mening zijn dat deze manier van werken niet wenselijk is. Hoewel de regering deze zorgen zegt te begrijpen, is de coronacrisis volgens het kabinet zo uitzonderlijk en urgent, dat het werken met ministeriële regelingen en het buitenspel zetten van de Kamer niet alleen gerechtvaardigd, maar ook onontkoombaar is. Kuiken betwijfelt dat en vraagt de regering daarom om de Tweede Kamer op zijn minst een blokkeermogelijkheid of een ‘bekrachtigingsrecht’ toe te kennen. Met dit door juristen aanbevolen recht zou de Kamer voordat de ministeriële regeling in werking treedt goedkeuring moeten verlenen. 

Wie denkt, dat het werken met ministeriële regelingen volgens het kabinet voldoende is om de coronacrisis te beteugelen, komt bedrogen uit. Ook in het wetsvoorstel staat, dat wanneer er extreem veel haast is en zelfs een ministeriële regeling te lang op zich laat wachten, de minister van VWS een noodzakelijk geachte maatregel alsnog met een noodverordening kan afdwingen. 

Rol burgemeesters en gebrekkige democratische legitimatie

Ook over de rol van burgemeesters blijft onduidelijkheid bestaan. De regering stelt, dat om maatwerk te leveren in de ministeriële regeling(en) desgewenst onderscheid kan worden gemaakt en dat burgemeesters bepaalde ontheffingen kunnen worden verleend. Maar, zo vraagt Kuiken, wil dat zeggen, dat gemeenten straks ook nog eigen en aanvullende regels kunnen stellen? Kunnen burgemeesters bijvoorbeeld lokaal een mondkapjesplicht invoeren, zoals onlangs gebeurde in Amsterdam en Rotterdam? Of moeten burgemeesters de minister vragen via een ministeriële regeling een gebied aan te wijzen als ‘mondkapjesgebied’?

Hoe de gemeenteraad de burgemeester moet gaan controleren is ongewis

En dan is er nog de gebrekkige democratische legitimatie op lokaal niveau. Mede naar aanleiding van kritiek van de VNG, de Wethoudersvereniging en het Nederlands Genootschap van Burgemeesters stelde Kuiken daar vragen over. Hoe worden gemeenteraden vooraf bij besluiten van de burgemeester betrokken? Waarom hebben alleen burgemeesters zeggenschap, terwijl de uitvoering van maatregelen in grote mate een bestuurlijke verantwoordelijkheid van de wethouder als portefeuillehouder is? En hoe denkt de regering over een verplichting voor de burgemeester om op lokaal niveau andere bestuurslagen zo goed mogelijk bij het besluitvormingsproces te betrekken, net zoals nu bij de reguliere noodbevoegdheden van de burgemeester het geval is?

Tot slot kan de minister alsnog besluiten om de voorzitter van de veiligheidsregio de bevoegdheden te geven die normaal gesproken bij de burgemeesters liggen. Dit moet mogelijk worden ‘indien het al dan niet uitoefenen van een bevoegdheid door de burgemeester een bovenlokaal effect met zich brengt of dreigt te brengen’. Het is volgens Kuiken alleen niet duidelijk in welke gevallen tijdelijk bevoegdheden aan de voorzitter van de veiligheidsregio overgedragen zouden moeten worden.

Onduidelijkheid troef

Kuiken heeft nog tal van andere vragen gesteld over andere onduidelijkheden in de wet. Wat wordt er in het kader van het afstand houden nu precies met ‘ophouden’ bedoeld? En welke bijeenkomsten vallen nu wel en niet onder de definitie van een ‘evenement’?  

Het gaat te ver om hier op alle vragen en kanttekeningen van de PvdA in te gaan. In totaal hebben de fracties maar liefst voor 65 pagina’s aan vragen gesteld. De Kamer wacht nog op de antwoorden. Intussen heeft minister De Jonge nog een apart wetsvoorstel voor de corona-app naar de Kamer gestuurd. De behandeling van deze wet krijgt voorrang.

Afbeelding:  Werry Crone | ANP

ton langenhuyzen

Contactgegevens:

T: 070-3182792
E: [email protected]