Lokaal Bestuur
#Expeditie3: It takes a village to raise a child

In de kop van Noord-Holland woont Sharon met haar ouders en broer. Een gewoon gezin zoals er heel veel zijn. Haar vader werkt op kantoor bijeen verzekeringsmaatschappij en haar moeder parttime in een kledingzaak. Sharon is als baby ernstig ziek geweest, hersenvliesontsteking. De gevolgen daarvan zijn nog steeds merkbaar en op school heeft ze er meer en meer last van. Is het onderwijs samen met de professionals in staat om Sharon op een goede manier te helpen? Tijdens deze derde Van Waarde Expeditie, een gezamenlijk project van de WBS en het CLB waarbij langdurig onderzocht wordt hoe de decentralisaties zich voltrekken en wat ze betekenen voor de toekomst van de verzorgingsstaat, gaan we op zoek naar het antwoord op deze vraag.

Remmende voorsprong
Samenwerking en het versterken van elkaars kwaliteiten creëert passend onderwijs voor alle kinderen, dat is het devies in de kop van Noord-Holland. Vanaf 2008, dus ruim voor de decentralisatie van de jeugdzorg, was er al een intensieve samenwerking tussen het onderwijs, de gemeente en de zorg. Lenda Bruin, programmamanager Bestuurlijk Overleg Jeugd Onderwijs Zorg (BOJOZ) vertelt hier enthousiast over. De samenwerking was op basis van gelijkwaardigheid van de betrokken partners. En daarmee geeft Lenda direct één van haar zorgen aan. Doordat gemeenten en zorg in een andere verhouding zijn gekomen (die van opdrachtgever – opdrachtnemer) bestaat die gelijkwaardigheid niet meer. De gemeente sluit nu de contracten af met de zorgaanbieders en het onderwijs staat daar tussenin. Lenda: ‘De balans moet weer worden gevonden’.Volgens andere aanwezigen heeft Noord-Holland last van de wet van de remmende voorsprong. Gelukkig weten ze elkaar op de inhoud altijd te vinden en scherp te houden. En dat is natuurlijk het belangrijkste.

Jan Bot, voorzitter van het samenwerkingsverband Kopwerk, en Andrew Albers van het samenwerkingsverband Noordwest omschrijven het passend onderwijs als een ingewikkeld industrieel complex. En daarlijkt het inderdaad op als we alleen al denken aan de termen en structuren die we vandaag om de oren krijgen. Een kleine greep: BOJOZ, ZAT, VSO, OGO, SMW, BO, OT, IB, CTO, CJG en ga zo maar door. Voor een leek niet te volgen, maar voor de mensen in het onderwijs en de jeugdzorg gesneden koek.

Partnerschap
 In de Kop van Noord-Holland werken de scholen in samenwerkingsverbanden aan een dekkend onderwijsnetwerk zodat alle kinderen met een reistijd van maximaal een half uur terecht kunnen bij het reguliere basisonderwijs, het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs.  In een gebied waar krimp een gegeven is, geen eenvoudige opgave. Ouders wordt een partnerschap aangeboden. Op die manier hoeven zij niet zelf hun weg te zoeken in de ingewikkelde wereld van het speciaal onderwijs. De scholen werken nauw samen in de regio. Scholengroepen – door de denominaties heen – krijgen voldoende budget zodat zij ook de kinderen die even de weg kwijt zijn passend onderwijs aan kunnen bieden. Uitgangspunt is altijd dat de kinderen de beste opvang en het juiste onderwijs krijgen. Het gaat in de samenwerkingsverbanden in de Kop niet om leerlingaantallen en schoolprofilering maar om samenwerking. Centraal staat de vraag: wat heeft dit specifieke kind, met deze ouders, op deze school, van deze leerkracht nodig? In het onderwijs noemen ze dit handelingsgericht werken en handelingsgericht arrangeren. Er wordt niet meer gedacht: dit kind heeft een rekenprobleem, maar er wordt gekeken hoe het kind zich het beste kan ontwikkelen. Bij onze Sharon wordt gekeken naar wat Sharon wel kan. Dat staat centraal en niet haar driftbuien. Er wordt niet meer over een kind gesproken, maar met de ouders en, als het even kan, met het kind.

De ontwikkeling van 0 tot 4-jarigen mag niet aan marktwerking worden overgelaten

Uitstervend fenomeen
Op school lijkt het goed geregeld met het passend onderwijs. Maar de voorschoolse periode is een groot zorgpunt, daar wordt tegenwoordig gewerkt met zogenaamde doelgroepkinderen. Marga Hendriks werkt in de kinderopvang en maakt zich hier grote zorgen over. Het volgende is aan de hand. De peuterspeelzaal is een uitstervend fenomeen aan het worden. Gemeenten zijn alleen verplicht om Voor- en Vroegschoolse Educatie(VVE) aan te bieden aan doelgroepkinderen in de leeftijd van 2,5 tot 4 jaar. Of je een doelgroepkind bent, wordt onder andere bepaald door het opleidingsniveau van je ouders, maar gemeenten hebben de vrijheid om hier meer criteria aan toe te voegen. Hiermee moeten risico’s op achterstanden in het basisonderwijs zoveel mogelijk worden voorkomen. Veel gemeenten zeggen dat de markt het aanbod voor de kinderen die niet tot de VVE-doelgroep behoren maar moet overnemen. Een grote groep kinderen zal hierdoor buiten beeld blijven en bij deze groep zullen ontwikkelingsachterstanden pas later kunnen worden gesignaleerd, terwijl iedereen weet dat vroegtijdige signalering enorm belangrijk is. Preventie lijkt het kind van de rekening te worden. We weten dit en toch lijkt het alsof we er niets aan willen doen. Marga wijst ons er nog even  op dat Lodewijk Asscher hier als wethouder van Amsterdam toch anders over dacht dat nu als minister van Sociale Zaken.

De aanwezigen houden een vurig pleidooi voor het invoeren van het recht op ontwikkeling. De ontwikkeling van 0 tot 4-jarigen mag niet aan marktwerking worden overgelaten. En kinderopvang hoor je niet alleen te koppelen aan de arbeidsparticipatie van ouders. Juist sociaaldemocraten met hun idealen van binding en verheffing zouden dat toch vanzelfsprekend moeten vinden.

Eurekavoorziening
In de Kop van Noord-Holland is er ook passend onderwijs voor hoogbegaafde kinderen. Monique Pronk (leerkracht) vertelt enthousiast over de aanpak met Plusklassen en de Eurekavoorziening. Drie begrippen staan centraal: leren leven, leren denken en leren leren. In de Plusklas wordt hier één ochtend met deze kinderen aan gewerkt. De Eurekavoorziening  gaat een stuk verder. Je kunt je afvragen, zoals WBS-medewerker Annemarieke Nierop deed, of je met deze voorzieningen niet opnieuw leerlingen apart zet. Aan de ‘onderkant’ is alles erop gericht om zorgleerlingen zoveel mogelijk in de klas te houden, waarom doe je dat niet ook voor leerlingen aan de bovenkant? Aangegeven wordt dat ook deze leerlingen meer zorg nodig hebben, dat staat centraal en niet de status van een plusvoorziening. Kinderen kunnen ook weer uitstromen als de extra aandacht niet meer nodig is. Met deze aanpak is de leerkracht beter in staat om goed onderwijs te geven.  Een gemiddelde van 30 leerlingen per klas maakt het voor leerkrachten bijna onmogelijk om alles goed te doen. Die groepsgrootte is voor ouders ook wel eens een reden om weer te kiezen voor het speciaal onderwijs en dat was nu net niet wat we beoogden met passend onderwijs.

Er zijn ook andere vragen en knelpunten, vooral als het gaat over de samenwerking tussen scholen, gemeenten en jeugdzorg. De inkoop van schoolmaatschappelijk werk loopt bijvoorbeeld niet in alle gemeenten hetzelfde. En bij de inzet van specialistische zorg wordt een afname geconstateerd. Is deze afname budget gestuurd? En hoe zit het met verwijzingen naar de jeugdpsychiatrie? Wat doen we bijvoorbeeld als er vanuit het onderwijs meer vragen naar zorg komen dan de gemeente heeft ingekocht? Gaan er dan weer wachtlijsten ontstaan? De aanwezigen wijzen op de gemeente Den Helder waar een standaard wachttijd van vier weken is ingevoerd. Van de zotte! De cultuuromslag richting eigen kracht vinden de meeste aanwezigen goed, maar dat heeft tijd nodig. Niet iedereen kan problemen meteen op eigen kracht oplossen. Als er een acute hulpvraag ligt, heb je niet de luxe om te kunnen wachten tot deze cultuuromslag gerealiseerd is.

Vanuit het roc is er nog geen schakel met het sociaal wijkteam. Alsof deze leerlingen geen noden kunnen hebben…

Uitkristalliseren
‘It takes a village to raise a child’, deze uitspraak wordt tijdens de Expeditie verschillende keren gehoord. Toch zijn er veel positieve geluiden te horen in de Kop van Noord-Holland. PvdA-wethouder Ben Blonk (Schagen): ‘We komen steeds dichter bij de burger en kunnen goede oplossingen vinden. De mensen waar het om gaat staan steeds meer centraal’. Het enthousiasme straalt van hem af. Ook de andere gesprekspartners zijn positief over de toekomst. Zorgen over de bezuinigingen zijn er nog wel, maar voeren niet de boventoon. Zoek de vrije ruimte als professionals met elkaar op en waak voor het idee alles te willen beheersen.  ‘Doe waar je goed in bent’, zegt Saskia van Baal, medewerkster van Parlan (organisatie voor jeugd en opvoedhulp). Als we gaat zitten wachten tot alles uitgekristalliseerd is, komen we niet verder. Anja Escher van het roc in Noord-Holland is het daar van harte mee eens, maar wijst ons nog wel op de aparte positie van het roc. Er is geen passend onderwijs in het mbo en vanuit het roc is er nog geen schakel met het sociaal wijkteam. Eigenlijk een hele vreemde constatering, alsof de leerlingen van het roc geen noden hebben…

En hoe gaat het nu met Sharon? Met alle goede zorgen vanuit het passend onderwijs is zij naar de havo gegaan. De overdracht van leerlingen van het basisonderwijs naar het voorgezet onderwijs ging voor Sharon goed maar dat is niet overal zo goed geregeld. Van tijd tot tijd heeft Sharon nog extra hulp en ondersteuning nodig. Op haar school, het Clusius College in Schagen, houden ze dit goed in de gaten. Maar daarmee is ze er nog niet. Sharon woont namelijk in Den Helder. Daar moet de zorg,volgens het zogenaamde woonplaatsbeginsel, dusworden geleverd. En diewachttijd van vier weken, die  is voor Sharon en haar ouders veel te lang.

Foto (Pablo van den Boogaard): wethouders en raadsleden tijdens de derde van Waarde Expeditie

Bekijk ook de andere foto’s van deze Expeditie: http://www.lokaalbestuur.nl/fotoalbums/fotoalbums_item/t/van_waard_expeditie_noord_holland