Stikstof stopt niet bij gemeentegrenzen. Net zoals bijvoorbeeld wegen dat niet doen. Samenwerking tussen gemeenten, provincies en waterschappen is daarom essentieel.
Gemeenten werken voortdurend aan de leefbaarheid binnen hun gemeentegrenzen. Zaken als natuur, klimaat en bodemkwaliteit gaan daarbij samen met bijvoorbeeld recreatie, landbouw en erfgoed. Beleid hiervoor kan niet in isolement worden gemaakt; stikstof stopt niet bij gemeentegrenzen. Net zoals wegen dat bijvoorbeeld niet doen. Samenwerking tussen verschillende overheden en bestuurslagen is daarom van cruciaal belang. Hoe pak je dat in de praktijk aan? We spraken erover met Ronald Vennik, Jeroen Olthof en Bea de Buisonjé.
Soms zijn er conflicterende belangen
Ronald Vennik, wethouder in Heiloo
In veel plannen wordt goede samenwerking tussen overheden als belangrijk gezien. In Noord-Holland is vorig jaar een provinciaal plan gelanceerd, het PPLG. Dat stelt dat gezamenlijk optrekken noodzakelijk is om het landelijk gebied mooi, leefbaar en gezond te houden. Wordt er in de praktijk ook goed samengewerkt?
‘Wij werken binnen de regio Alkmaar samen met vijf andere gemeenten. Door goed af te stemmen en vanuit gezamenlijkheid te werken laten we een eenduidig geluid horen richting de provincie.’
Ander voorbeeld: 12 maart vond een bijeenkomst plaats tussen de provincie en de colleges van de regiogemeenten. Onderwerpen als stikstof, het woningtekort en het overvolle stroomnet stonden daar op de agenda. Hoe heb je die bijeenkomst ervaren?
‘Het gaat dan om actuele onderwerpen die op de verschillende overlegtafels aan bod komen. Zo’n bijeenkomst is vooral bedoeld om het belang van samenwerken te onderstrepen en dat is nuttig. Soms zijn er conflicterende belangen. Dat speelt met name rond gronden aan de rand van een gemeente die nodig zijn voor woningbouw. Het helpt als de provincie daar af en toe in beweegt. Dan is het nuttig als gemeenten elkaar steunen, óók als een individuele gemeente geen belang heeft. Een balans tussen meer woningen en leefbaarheid in het buitengebied kan alleen gevonden worden door samenwerking.’
Heiloo heeft elf nieuwbouwprojecten gepland staan. Hoe verloopt de samenwerking tussen overheden hierbij?
‘Hier zie je dat de provincie wel wil helpen, maar dat niet altijd kan. Er bestaat een stikstofbank, maar die is leeg. Die hebben we juist nodig voor extern salderen van stikstof vanwege een extra ontsluiting van het dorp. Binnen het dorp geeft het bouwen minder problemen. De schaarse eigen gronden zetten we in voor betaalbare huur. Als het gaat om de huisvesting van statushouders en asielzoekers zie je dat niet iedere gemeente daar dezelfde verantwoordelijkheid laat zien. Dat heeft ook met politieke keuzes te maken.’
Hoe werken jullie samen met de waterschappen?
‘In de waterketen gaat het goed. Naast de regio Alkmaar en het waterschap Hollands Noorderkwartier gaan ook Beverwijk en Heemskerk aansluiten. Zo zetten we beschikbare mensen en middelen slim in. Met vier gemeenten samen hebben we een hydroloog in dienst die voorheen in de waterketen gewerkt heeft.’
Wat kan er beter in de regionale samenwerking?
‘Gemeenten willen begrijpelijkerwijs resultaten boeken voor de eigen inwoners. Dat gaat wel eens ten koste van wat je samen zou kunnen bereiken. Liever een huis bij de buren dan geen enkel huis zeg ik dan. Bij de verdeling van schaarse middelen voor mobiliteit liepen we als regio Noord-Holland Noord soms geld mis omdat iedere gemeente wensen gehonoreerd wilde zien. Beter is om met elkaar voor drie speerpunten te gaan.’
Er zijn soms thema’s, zoals wonen, waarbij wel een goede overlegstructuur is, maar toch sprake is van wrevel: we willen namelijk niet altijd hetzelfde.’
Jeroen Olthof, gedeputeerde in Noord-Holland
Is aandacht voor samenwerking in een provinciaal plan wel nodig, wordt er niet al goed samengewerkt?
‘Toen ik wethouder was vond ik de provincie een ingewikkelde bestuurslaag. Ik zie het nu ik gedeputeerde ben vooral als een partij met een verbindende rol. Maar op thema’s als ruimte, mobiliteit, natuur en dergelijke moet je wel je verantwoordelijkheid pakken. Maar ook dán moet je dat samen met anderen doen. Het PPLG is wat mij betreft dan ook ‘gewoon’ een plan waarin we dat gezamenlijk vorm proberen te geven. Je kunt dit soort integrale zaken niet in isolement oppakken, als je op een knop op de ene plek drukt, gebeurt er ook wat op een andere plek. Alles grijpt in elkaar.’
Is er een vaste manier waarop samenwerkingsprocessen voor nieuw beleid worden vormgegeven?
‘Er zit zeker wel een procesgang in. Bij elk nieuw beleid wordt allereerst gekeken welke doelgroepen daarbij horen. Niet alleen overheden, maar bijvoorbeeld ook maatschappelijke organisaties. Daar kijken we standaard naar.’
Hoe verloopt de samenwerking met andere overheden in de praktijk?
‘Dat verschilt per portefeuille en per onderwerp. Op sommige onderwerpen heb je structureel overleg met andere overheden, dat werkt vaak constructief. Maar er zijn soms ook thema’s, zoals wonen, waarbij er wel een goede overlegstructuur is, maar toch sprake is van wrevel: we willen namelijk niet altijd hetzelfde.’
Is er ook speciale aandacht voor grensoverschrijdende onderwerpen, zoals provinciale wegen en stikstof?
‘Op al die vlakken is er júist extra aandacht voor een goede samenwerking. Ook buiten de provinciegrenzen, zoals met Utrecht en Flevoland. Juist op dat soort thema’s hebben we ook altijd structurele overleggen.’
Komt er dan ook iets concreets qua samenwerking uit zo’n gesprek als dat van 12 maart?
‘We hadden die dag allerlei tafels: over wonen, over mobiliteit en andere actuele thema’s. Je verkent dan de opgaven met elkaar, zodat je van elkaar weet wie wat wil en wat er precies speelt. Zo’n dag is dan vooral ook bedoeld om te kijken wáár je op zou kunnen samenwerken. Het is vooral een kennismaking van het College met de regio. Je moet elkaar leren kennen om verder te kunnen komen.’
Zie je nog mogelijke verbeterpunten in de samenwerking met andere regionale overheden?
‘Bij alles wat we doen, moeten we ons constant blijven afvragen wat het betekent voor de omgeving en welke partners je daarbij nodig hebt. Daar moet je dan goede contacten mee leggen. Dat is nu misschien nog te afhankelijk van de personen die er zitten, in plaats van de functie. Je bouwt als bestuurder snel een netwerk op en vaak ook goede banden met mensen, maar dat zou meer in processen dan in personen geborgd moeten zijn.’
Je merkt dat soms wordt gedacht: waar bemoeien ze zich mee?
Bea de Buisonjé, Dagelijks Bestuurder Waterschap Amstel, Gooi en Vecht
Hoe wordt het waterschap betrokken bij regionale samenwerking, zoals over het PPLG?
‘Voor ons zijn met name de gebiedsprocessen erg belangrijk. Daarbij werk je als overheden samen met de mensen die het land gebruiken. Een mooi hulpmiddel daarbij zijn de zogenoemde signaalkaarten of geschiktheidskaarten die provincies en waterschappen hebben gemaakt. Daarop is te zien wat de kwetsbaarheid is van gebieden als het gaat om water en bodem. Bij het gebruik hiervan zien wij wel verschillen tussen provincies.’
Welke provincies bedoel je?
‘We merken dat bijvoorbeeld Utrecht er veel pro-actiever mee omgaat, meer in lijn met de manier waarmee wij als waterschap ook gebruik maken van dergelijke signaalkaarten. De kaarten hebben betrekking op onder meer waterveiligheid, bodemdaling, wateroverlast en waterkwaliteit. Door ze over elkaar te leggen weet je de kwetsbaarheid van ieder gebied. En dus ook wat er nodig is om er te wonen/bouwen en werken. Met de provincie Utrecht gaan we gezamenlijk actief de boer op. Noord-Holland is terughoudender om de kaarten te gebruiken.’
Wat zijn daarvan de gevolgen?
‘Gebiedsprocessen moeten we echt gezamenlijk oppakken. Dat gaat niet alleen over het landelijk gebied, maar ook over allerlei andere processen, zoals de vraag waar je kunt bouwen. We merken dat de samenwerking op bestuurlijk niveau steeds beter gaat en we als waterschappen ook serieus genomen worden. Op ambtelijk niveau lijkt dat nog onvoldoende ingedaald. Je merkt dat daar soms wordt gedacht: waar bemoeien ze zich mee? Ik vind dat een interessante ontwikkeling, want in bestuurlijke overleggen hoor je vaak: jullie hebben gelijk. In de praktijk merken we daar vervolgens minder van.’
Eerder dit jaar werd al vanuit de waterschappen aangegeven dat ze vaker en beter betrokken zouden willen worden bij nieuwe planvorming. Bijvoorbeeld als het gaat om buitendijks bouwen. Heeft dat iets opgeleverd?
‘Op bestuurlijk niveau dus wel. Maar dat geldt met name voor nieuwe projecten. Voor bestemmingsplannen die er al liggen, ligt het ingewikkelder. Dan wordt onze inbreng vaak als gepasseerd station gezien. Dan vinden ze de waterschappen maar lastig als we zeggen dat een ontwikkeling ongewenst is. Maar we zeggen het dus wel.’
Op welke wijze wordt het waterschap nu betrokken bij regionale besluitvorming?
‘Ik denk dat het sinds de Bodem en Water Sturend brief makkelijker is geworden om aandacht te vragen voor onze positie. Maar of dat altijd gebeurt, is een tweede. Samenwerking met de provincie is één ding, maar bij gemeentes is het nog ingewikkelder: er zijn vaak te weinig ambtenaren die zich bezighouden met water, daar hebben ze gewoon geen capaciteit voor. En dan heb je dus een probleem. Zelfs als de wil er wel is, is de mogelijkheid er niet altijd.’
Wat zou de samenwerking verder kunnen verbeteren?
‘Juridische middelen om in te kunnen grijpen. Dat verzoek ligt nu dus ook op de formatietafel.’